Lang geleden tekende ik véél gezichten, hoofden, mensen. Hun oog was bijna altijd het begin. Hun rechteroog was het eerste dat me aankeek, en afhankelijk van de blik raffelde ik het gezicht af, of groeide er langzaamaan een schaduw omheen. En daarmee een gezicht.
Okee. Dat is niet waar. Dat oog keek me niet aan. Het was meestal vooral verbaasd dat het er zomaar uit een automatische handeling was verschenen.
Je merkt dan hoe het zich aan je opdringt. Uit ontspanning en gemakzucht volg je hem. Net als de eeuwige zelfde droedel die je maakt bij lange gesprekken of meetings. Hoewel bij mij in die gevallen ook veel hangende en vliegende mensjes ontstaan. Ik hou ze klein, soms wat uitgerekt. In elk geval zo, dat ze niet groter zijn dan míjn oog…